Gastblog Floor Westerburgen

Maandelijks geven we de pen aan een inwoner van de stad. Hoe ziet hij of zij kunst en cultuur? Wat betekent dit voor hem of haar? En, als er een keuze kan worden gemaakt, waar neemt hij/zij de lezer dan mee naartoe. Dit keer kreeg Floor Westerburgen de pen. Als nieuwbakken directeur van Stichting Ateliers Tilburg is Floor bezig met haar team de Stichting op de kaart te zetten. Ze reflecteert op haar ervaringen met kunst. Tilburg, en vooral musea en makers in Tilburg, fungeerden voor haar altijd als een belangrijke voedingsbodem.

Mijn eerste mindblowing ervaring met beeldende kunst was in 1994. Het gebeurde tijdens een excursie van het Pauluslyceum in Keulen. Natuurlijk was ik voor die tijd al veelvuldig in aanraking gekomen met beeldende kunst, muziek (ik speelde dwarsfluit) en dans (ik ‘zat op’ moderne dans en ballet). Om nog maar te zwijgen over de opvoeding van mijn ouders. Zij hadden een platenclub ‘Lied van de Kloep’ en mijn moeder was de veurzitter. Een keer per maand toog ze naar ‘Tommy’, een legendarische platenzaak in de Nieuwlandstraat in Tilburg, om daar de nieuwste releases op vinyl mee te nemen. De hele ‘kloep’ nam de plaat op en daarna belandde de plaat op alfabet tussen de laatste van Lenny Kravitz en het beste van The Talking Heads. We reisden veel en graag en in ieder tripje zat een bezoek aan een museum. 

Ik koos haast vanzelfsprekend tekenen in mijn eindexamenpakket en in het kader van de lessen kunstgeschiedenis belandde ik plots voor het werk van Barnett Newman. Net een beetje ontworteld uit de harde kern van de puberteit, snoerde deze versie van ‘Who's Afraid of Red, Yellow and Blue’ me de mond. Ik was sprakeloos. Dat zware, dichte rood nam me bij de strot en kneep langzaam mijn keel dicht. Het werk leek overeind gehouden te worden door het sjieke blauw en vrolijke geel aan weerzijden van het alles verslindende rood. Het leek alsof het werk me wakker schudde en iets in mij ontvlamde wat ik het beste kan omschrijven als een diep ontzag voor zoiets krachtigs als kunst. 

‘It’s about reflection, imagination, deeper values. 
It feeds the head and opens the heart’.
Michel van der Aa

Na de middelbare school ontdekte ik nog veel meer kunst. Literaire kunst en vooral poëzie stal mijn hart. Ik vrat gedichten en schreef ze nog liever. Wat ik mooi vond, had en heeft vooral te maken met de de tijd waarin ik kijk naar kunst. Volgens mij geldt dat voor iedereen. Zo stuitte ik vijf jaar geleden op het klankdicht ‘Trein (vertrek – aankomst)’ van Antony Kok.

Als ik dit gedicht liet ‘horen’ (de versie die Jace van de Ven voordroeg) aan derdeklassers van het Theresialyceum, werden ze lacherig. Als ik erbij vertelde dat het gedicht geschreven is in 1921 en dat sommigen zeggen dat hier, in ons eigen Tilburg, de kiem voor De Stijl werd gelegd, werden ze een stuk begripvoller. In het licht van die tijd, toen de avonden werden gevuld met muziek en zang van Debussy en Wagner, mag je een klankdicht gerust revolutionair noemen. Vervolgens betrapte ik enkele leerlingen op de verwerking van dadaïsme in hun eigen poëzie.

In het TextielMuseum, waar ik van 2004 tot 2014 werkte, werd het domein van de textielkunst en –design aan mijn referentiekader toegevoegd. Het viel me op dat er pas echt interessante dingen gebeurden als verschillende disciplines elkaar raakten. Het was niet voor niets dat producenten van textielmachines hun materieel lieten testen in het TextielLab van het TextielMuseum. Een mooi voorbeeld is de samenwerking tussen de kunstenaar Reinoud van Vught (2006) en het TextielLab in opdracht van het provinciehuis in ’s-Hertogenbosch.

Van Vught vroeg de technicus van het Lab om hetzelfde effect als in zijn papieren serie ‘zeegezichten’. De aquarellen bolde onregelmatig op nadat het nat gemaakt was. Diezelfde ‘bolling’ wilde hij in textiel maken. De handen van de technicus werden als het ware de handen van de kunstenaar en ze creëerden een driedimensionale structuur door gebruik te maken van verschillende garens en lange losliggende flotteringen.

 

Het eerste gesprek over het atelier voerde ik al toen ik bij het Textielmuseum werkte. Ik geloof dat het ruim tien jaar geleden was, dat ik hoorde van een bevriend fotograaf en een creatieve ondernemer over behoefte aan ruimte. Ze stonden aan het begin van hun carrière en zochten een plek om, los van hun woonruimte, (samen) te werken. Ik wist dat er een ruimte bij het museum leeg stond en zorgde ervoor dat de heren daar hun intrek konden nemen. 

Vier jaar geleden voerde ik opnieuw een gesprek over het atelier. Het was tijdens een bijeenkomst van CuPuDo in opdracht van de gemeente Tilburg. We waren met ‘mensen uit het veld’ samengekomen in de Spoorzone om te praten over de kansen voor cultuur in Tilburg. Zo raakte ik in gesprek met Inez Wolters van De Zwermers. Ze vertelde haar ideeën over het gemeentelijke subsidiebeleid. Ze werkte met De Zwermers in een slecht verlicht, koud en vooral kostbaar gebouw dat op de nominatie stond om gesloopt te worden. Naast de onzekerheid over huisvesting, liep ze aan tegen de druk van het aanvragen en verantwoorden van subsidies voor eindproducten. 

Wat mij het meest is bijgebleven van haar vurige betoog is dat ze zei dat een maker altijd de intrinsieke behoefte voelt om iets te maken. Waarom vragen om verantwoording vooraf, terwijl een kunstenaar niet anders kan dan maken? Vanaf dat moment is het zaadje dat zij plantte, gaan groeien in mij. Als wij kunstenaars een mooie plek kunnen geven en het vertrouwen dat zij dan op die plek iets creëren, dan moet daar wel iets heel bijzonders uitkomen. 

In 2018 begon ik aan de master kunsteducatie bij Fontys Hogeschool voor de kunsten in Tilburg en mijn fascinatie voor het atelier bleef. Voortdurend kwam ik uit bij vragen als: Waarom heeft een kunstenaar een atelier nodig? Waarom heeft een stad atelieruimte nodig? Waarom zijn ateliers vaak gevestigd in tijdelijke ruimtes? Al vrij snel kwam ik tot de conclusie dat het lastig was om een eenduidig antwoord te vinden. Ik bewoog in de richting van een ideaal atelier in beton en aan de andere kant ontdekte ik dat mijn rol, als kunsteducator en als mens, mogelijk nog belangrijker was.

De filosoof Emmanuel Levinas zegt daarover dat we in onze relatie met anderen zoveel mogelijk moeten proberen de ander in al zijn facetten te laten schitteren. We moeten voorkomen dat bepaalde delen onbelicht blijven. Als we dat doen, reflecteert dat ook op onszelf. We moeten ons bij het aangaan van een gesprek met de ander dus open en onbevooroordeeld opstellen. Ik ben erachter gekomen dat ik in de lijn van het gedachtegoed van Levinas altijd geprobeerd heb om te ontdekken waar de ander enthousiast van wordt. Een proces waarin je onderaan de streep ook jezelf verrijkt. Hierin liggen, kortom, mijn kwaliteiten als verbinder besloten. 

‘Despite everything, no one can dictate who you are to other people.’ 
Prince

Mijn fascinatie voor het atelier is dus groot. Ik vind het machtig om te kijken naar die ruimte en te onderzoeken wat die plek is waar een kunstenaar zich terugtrek en creëert. Naast een persoonlijke interesse zijn er ook verschillende recente rapporten of onderzoeken verschenen (Bloeiende broedplaatsen 2019 en Geen stad zonder kunst 2020) waaruit blijkt dat het een actueel, belangrijk onderwerp is. En dat het van belang is voor een stad om deze plekken te koesteren en ervoor de zorgen dat ze er zijn. Naast een persoonlijk en maatschappelijke belang is er sinds december 2019 ook een zakelijke interesse, want op dat moment ben ik aan de slag gegaan als directeur van Stichting Ateliers Tilburg (SAT). De gemeente Tilburg is gelukkig een belangrijke gesprekspartner over atelierruimte. Dat kan ook niet anders, want als je een Stad van Makers bent, moet je ook genoeg ruimte hebben om te maken. 

‘A musician must make music, an artist must paint, a poet must write, if he is to be ultimately at peace with himself. What a man can be, he must be.’
Abraham Maslow

Op woensdag 17 april 2019 zag ik in Skopje, Noord-Macedonië, wat vertrouwen teweeg kan brengen. We kregen daar vanuit de Master Kunsteducatie een rondleiding door Margarita in het Macedonisch Cultureel Jongerencentrum. Er is een bioscoop, een concertzaal, een educatieve ruimte, een winkel, een expositieruimte en een bar. Ze vertelde dat de overheid het jongerencentrum steunt zonder te vragen om verantwoording. Er hangt geen uitzetting boven het hoofd, want zij mogen daar voor altijd blijven zitten. De reden daarvoor is volgens Margarita dat er in het reguliere onderwijs in Macedonië nauwelijks aandacht is voor kunst. Toen ik haar vroeg hoe het voelde om ‘eeuwige’ steun te krijgen en het vertrouwen dat wat je doet, goed is, kreeg ze een brede glimlach op haar gezicht: ‘Kunstenaars kunnen hier alles tonen en wij kunnen als organisatoren van deze ruimte bijna alles faciliteren en dat heeft een heel positief effect op de stad en haar inwoners’. 

Ik hoop dat ik dat over een aantal jaren ook kan zeggen. 

Meer gastblogs